Perkament maken en verkopen in Brugge in de zestiende eeuw

Ludo Vandamme – mei 2021.

In de jaren 1593-95 liep een proces voor de schepenbank van Brugge waarbij het maken en verkopen van perkament in de stad aan de orde was. De aanklager was het ambacht van de witledertouwers en beurzenmakers; de perkamentmakers maakten deel uit van dit ambacht. De ‘beschuldigde’ of ‘verweerder’ was Antoon de Tollenaere, toen de belangrijkste boekenondernemer in Brugge. Hij werd gesteund door zijn gilde, de gilde van de librariërs.

Het procesdossier:  Brugge, Stadsarchief, Oud Archief, 316: ambacht beurzenmakers en witledertouwers (1593-1595)

De perkamentmakers stonden op hun privilege, waarbij het maken en verkopen van perkament enkel aan hen toekwam. De Tollenaere die als boekverkoper in zijn winkel op de Burg perkament verkocht, ging in tegen dit monopolie, aldus het ambacht. De Burg was het centrale stadsplein in Brugge én het ankerpunt van de Brugse boekenwereld.

Meer dan een persoonlijk conflict, was hier een crisis van een bedrijfstak aan de orde. Perkament was een product dat in de zestiende eeuw bijna volledig uit de markt werd geduwd door papier. Enkel voor specifieke toepassingen zoals voor boekbanden of voor belangrijke documenten (stadsrekeningen en cartularia) bleef perkament de aangewezen grondstof. Bovendien was Brugge in de late zestiende eeuw nog slechts een schaduw van de laatmiddeleeuwse metropool.  Brugs perkament vond toen vlot zijn weg naar het buitenland. Zelfs nog omstreeks 1550 stond de Brugse perkamentmaker Cornelis Bourbau bekend als een grote en succesvolle ondernemer. Maar op het einde van de zestiende eeuw was de welvaart in Brugge verschrompeld; de Brugse textielondernemers Zeger van Male sprak over  Brugge als over een “penewaerde”, een bescheiden kruidenierswinkel. In het proces reflecteren de perkamentmakers uitgebreid over hun vak, maar het lijkt alsof ze dit brede plaatje niet zien. En dus zoeken en vinden ze in de boekenondernemer De Tollenaere een mikpunt waarop ze hun frustratie afreageren om hun sector in crisis.

Close reading van het procesdossier laat ons kennismaken met het productieproces en met het eigen vocabularium. Steeds is er sprake over francijn, wellicht ooit een specifieke term, maar hier generiek gebruikt, het equivalent van ‘perkament’. Een perkamentmaker wordt steevast als een francijnscrepere omschreven. Het ‘schrepen’ was een deelhandeling die hier de functie van een pars pro toto krijgt.

Perkamentmakers omschrijven wat hun ambacht inhoudt

De eerste fase gaat over het ‘ploten’ of ‘bloten, het ontvlezen en ontharen van huiden. Het lijkt alsof er enkel over schapenhuiden sprake is. Deze schapenhuiden, in die jaren massaal ingevoerd vanuit Schotland, werden geploot door vellenploters,  in Brugge ook molenmeersers genoemd, naar de naam van de straat waarin ze hun werkplaatsen hadden. Het ploten was een vuil werk, waarbij ook al sprake is van updrooghen en kalken (smyten in heurlieder calcpitten). Vervolgens gingen deze ruw bewerkte huiden richting perkamentmakers en beurzenmakers, ook richting huidenvetters of lederbewerkers. Het specifieke bij lederbewerking is dat de huiden werden gelooid, waartoe gebruik werd gemaakt van eikenschors.

Perkamentmakers gingen met deze ploten aan de slag: eerst prepareren, dan verkopen (tooch ende vente te doene) in hun werkplaats en tijdens jaarmarkten.

Recent zijn in Brugge de resten blootgelegd van wat mogelijk een werkplaats was van een perkamentmaker of een leerlooier

Prepareren bestond uit vijf opeenvolgende handelingen of bewerkingen, nadat de huid in een raam was opgespannen: schaven, ponsen (met puimsteen effene maken en verwijderen wat te rude was), schroden, stoppen (wat onder meer gebeurde door upde gaten een lapken te pappene) en sorteren. De knapen in de werkplaats legden zicht toe op de twee eerste bewerkingen, de meesters reserveerden voor zich de andere handelingen. Enkele meesters getuigden in dit proces, onder meer perkamentmakers die intussen het ambacht hadden verlaten en een carrièreswitch hadden gemaakt, onder meer als boer op het Brugse platteland.

Het verkopen gebeurde in vaste hoeveelheden, aangeduid als douzaines. Een douzaine was een pak van twaalf vellen.

Ook de librariër of boekenondernemer Antoon de Tollenaere, de derde of vierde generatie van een succesvolle dynastie in het Brugse boekenvak, laat ons via de procesdocumenten toe om hem te volgen in zijn handel en wandel. Volgens perkamentmakers kwam het librariërs enkel toe om perkament te verwerken in boeken en boekbanden; het verkopen van losse vellen was hen verboden. De Tollenaere heeft weinig moeite om aan te tonen dat librariërs al sinds onheuglijke tijden perkament verkochten in hun boekenstallen op de Burg; enkele notabele getuigen sprongen hem bij, zoals de koopman en gewezen burgemeester Jan Perez de Malvenda, een kroongetuige.

De uitkomst van het proces is niet bekend. Aanvullend archiefonderzoek is daartoe nodig. De lectuur van het dossier laat toe te vermoeden dat de aanklagers het wellicht niet hebben gehaald.

Download hier de Powerpointpresentatie van Perkament maken en verkopen in Brugge in de zestiende eeuw: